‘Jij, jij mag niet bij de zwemclub. Jij kan niet zwemmen. Jij hoort hier niet.’
Het is halfvier in de middag wanneer ik de afdeling een bezoekje breng. Ik neem plaats op een grote plastic fauteuil bij de televisie. Weinig sfeervol, wel makkelijk af te nemen bij incontinentie-ongelukjes. Ik kijk rond.
Mevrouw De Vries, mevrouw Jansen en mevrouw De Kreek liggen te slapen aan tafel, en meneer Nien probeert zijn broek naar beneden te trekken. Mevrouw Rijk heeft bezoek van dochter Lilian: knap, jong, en ze heeft haar twee hoogblonde zoontjes meegenomen. Ze zijn niet ouder dan vier en kijken hun ogen uit.
‘Mama, waarom likt die mevrouw aan haar hand…? Mama, kijk! Die meneer trekt zijn broek uit!’
Lilian reageert niet. Ze kijkt haar moeder in de ogen en probeert contact te krijgen. ‘Mam, ik ben het, Lilian…Mama?’ Ze wrijft over de steeds dunner wordende benen.
‘Ik ben het, mama, je dochter, Lilian. Kijk maar.’
Mevrouw Rijk staart voor zich uit. Het blijft stil. Tranen wellen op in de ogen van Lilian.
‘Haha, ze hoort je niet. Ze voelt zich te goed voor ons, toch Rijkie? En als ze al praat, dan is ze niet te verstaan! Misselijk word je ervan!’
Meneer Jacobs heeft gelijk: mevrouw Rijk praat erg zacht. Maar aangezien haar conversatie zich doorgaans beperkt tot drie brandende vragen – hoe heet je, ben je getrouwd, heb je kinderen – mis je de boodschap vrijwel nooit.
Maandenlang kon ik de laatste twee vragen enkel met nee beantwoorden, waarna het gezicht van mevrouw Rijk telkens volledig vertrok van medelijden. Na negen maanden zwangerschap, slappe borsten en een licht hangbuikje was ik dan ook verheugd eindelijk eens ja te kunnen zeggen: ‘Ja, mevrouw Rijk, ik heb een zoon!’ Ik trad eindelijk toe tot haar wereld.
‘Ik ook! Ik heb een dochter, Lilian! Ben je getrouwd?’
‘Nee, dat niet, mevrouw Rijk.’
‘Niet…? Wat erg!’
Alleenstaand met kind, het was waarschijnlijk het slechtst denkbare scenario. De schrik sloeg mevrouw Rijk werkelijk om het hart. En dus verzon ik al snel een verhaal over een leuke man, een boekhouder. Knap, lang, maar helaas ontzettend lui.
‘We moeten ze goed verwennen,’ was dan steevast haar antwoord.
Mevrouw Rijk, geboren voor het gezinsleven, de ideale huisvrouw. Ze vertedert mij. Gevoelens die meneer Jacobs overduidelijk niet voor haar koestert. Hij ergert zich. Mateloos. Iedere dag opnieuw. Aan haar zachte stem, aan het bezoek dat ze dagelijks ontvangt, haar gesmak tijdens het eten. Maar het is werkelijk niets vergeleken bij de irritatie die hij voelt voor mevrouw Visser, zijn overbuurvrouw.
Mevrouw Visser is een lijkbleke en kinderloze vrouw die sinds een aantal maanden op de afdeling verblijft. Rimpelige handen omklemmen een besmeurde babypop. Al wiegend en kussend zingt ze het popje met de altijd vrolijke ogen toe: ‘Slaap, kindje, slaap, daarbuiten loo..’
‘Hé, het is geen echte baby hoor! Ik zit hier tussen allemaal gekken, hoe kom ik hier in godsnaam weg?’ roept meneer Jacobs.
En op dat moment, geheel onverwacht, schieten de ogen van mevrouw De Kreek open. Ze ontwaakt uit haar sluimerstand. ‘Ik gaat hiero weg, hoor. Mijn dochter zeit het al: jij hoort hier niet hoor, ma, jij kan heel goed voor jezelf zorgen. Ja, ik gaat hiero weg. Mijn dochter zeit het. Ze zeit: mam, jij hoort hier niet. Ik gaat weer naar huis, naar mijn eigen bedoeninkje.’
‘Jij gaat helemaal nergens heen, jij bent zo gek als een deu…’
‘En nu is het afgelopen, meneer Jacobs.’ Uit de keukenklinkt een stem. Het is verzorgende Annabel. ‘Ongelofelijk! Bah! Ik dacht er een gezellige middag van te maken. Kijk eens, kaasstengels voor iedereen.’
Maar mevrouw De Kreek krijgt geen hap meer door haar keel. Tranen rollen over haar wangen. ‘Mijn… mijn dochter komt mij halen…’
‘Ach, houd toch je kop, huilebalk!’
‘Nu is het genoeg! Kijk eens wat u heeft gedaan, mevrouw De Kreek is helemaal van streek. Nu gaat u hier weg!’ Annabel loopt op de heer Jacobs af, haalt de rolstoel van de rem, rolt hem naar achteren en rijdt hem over de brede gang naar zijn appartement. ‘Zo, u kunt terugkomen wanneer u weer normaal doet.’
Met een klap valt de deur dicht.
Daar zit hij dan, meneer Jacobs. Weggereden uit de huiskamer. In zijn appartement gezet. Het is de plek waar meneer Jacobs het grootste deel van zijn dag doorbrengt. Alleen. Bezoek krijgt hij niet, ook niet van zijn zoon.
Ik stap mijn grote plastic stoel uit en loop richting zijn appartement. Het is doodstil op de gang. Ik klop aan. ‘Meneer Jacobs?’
Niks.
‘Meneer Jacobs, mag ik binnenkomen, alstublieft?’
‘Wat moet je,’ klinkt het fel.
‘Ik wil heel even met u praten.’
Ik open de deur een klein stukje en kijk naar binnen.
Daar zit hij, geparkeerd tussen de tillift en zijn bed. Omringd door een IKEA-kast, nachtkastje en enkele zwart-wit-foto’s.
‘Mag ik binnenkomen? Dat zou ik heel fijn vinden.’
‘Wat kan mij dat schelen… Ikke, ikke, ikke.’
‘U heeft gelijk, het doet er totaal niet toe wat ik wil. Mensen zouden eens wat minder met zichzelf bezig moeten zijn,’ antwoord ik beslist. Voorzichtig doe ik een stap naar binnen, en ik loop langzaam op de heer af.
Hij staart naar de foto in zijn hand, een gekreukte zwart-witfoto.
‘Mag ik hier zitten?’ Ik wijs naar zijn bed.
Geen antwoord.
Ik hurk naast hem neer en wacht enkele seconden. ‘U heeft een foto in uw hand.’
‘Je bent toch niet scheel?’
‘Ik zou hem graag zien,’ houd ik vol.
Plots gooit de heer de foto in mijn gezicht. ‘Hier, druk je neus er maar op.’
Dementie in Theater
DAG MAMA 1 & 2
Ik pak de foto van de grond. ‘Bedankt voor uw vertrouwen, zeg ik. Ik begin te beschrijven wat ik zie: ‘Ik zie een groep jongens, even tellen… twaalf jongens. Staat u ook op de foto, meneer Jacobs?’
‘Ach, donder toch op, mens.’
Ik herhaal vastberaden: ‘Staat u hier ook op, meneer Jacobs?’
Er gebeurt niks, tot hij na ongeveer twintig seconden plots zijn vinger op de foto legt. ‘Hier.’
‘Dit bent u, hier op de foto.’ Ik ga op de grond zitten.
Meneer Jacobs torent met zijn rolstoel boven mij uit. Zo is het goed. Zo zitten we minutenlang, zonder een woord te zeggen. En dan gebeurt er eigenlijk altijd iets bijzonders.
Sinds een aantal weken bezoek ik meneer Jacobs geregeld op zijn kamer. Meestal zit hij met zijn rug naar de deur voor zich uit te staren en is er die bekende stilte. Deze momenten gebruik ik om rapportages af te maken en dossiers door te lezen. Soms maakt hij kwetsende opmerkingen of vraagt hij me op te rotten. Maar heel langzaam, bijna onmerkbaar, verdiept ons contact zich. Aanvankelijk met blikken, later met woorden. Woorden waarmee we spreken over zijn foto’s. Langzaam en met hulp van zijn zoon, die ons te woord wilde staan, leer ik hem begrijpen. Zijn boosheid, zijn verbale agressie naar vrouwen, zijn wrok – het valt uiteindelijk allemaal op zijn plek.
De jongen op die foto, te midden van al die andere jongetjes, blijkt ongewenst.
Toen meneer Jacobs slechts vijf jaar oud was, overkwam zijn vader een noodlottig ongeval. Hij werd levend begraven in het beton tijdens zijn werk als bouwvakker. Hoewel Jacobs ontzettend gesteld was op zijn vader, werd er over dit ongeval niet gesproken. Laat staan dat er werd gehuild. In plaats van hem te troosten, snauwde zijn moeder hem af: ‘Hou op, huilebalk.’ Ze zette hem dan in de hoek.
Na een aantal maanden hertrouwde ze en verdween Jacobs naar een internaat. Het maakte hem totaal ongeschikt voor de liefde en voor de omgang met anderen. Huwelijken strandden, banen mislukten en vrienden had hij niet. Hij was eenzaam en verbitterd. Hij overleefde. Maar de grootste beproeving? Die stond hem te wachten aan het eind van zijn leven: een opname in het verpleeghuis. Vanaf dat moment werd zijn trauma volledig ‘gereactiveerd’ en werden alle wonden opengereten.
Inmiddels wordt meneer Jacobs minstens drie keer per dag weggereden uit de huiskamer. Iedere dag verneemt hij dat hij anderen leed berokkent en ‘normaal’ moet doen. Hij ziet hoe zijn tafelgenoten worden getroost en omarmd door kinderen, partners en personeelsleden. Het bevestigt álles waar hij zijn leven lang al zo bang voor is: dat hij ongewenst is. Meneer Jacobs zal zonder onze hulp ‘ongewenst’ sterven.
Ik ben van mening dat we als zorgverleners meer moeten stilstaan bij de hoge impact die wonen in een woongroep op onze cliënten heeft. Omringd worden door mensen die je niet zelf hebt uitgekozen. Geconfronteerd worden met gedrag dat angst inboezemt. (‘Word ik ook zo?’) Urenlang vertoeven in elkaars blikveld. Voortdurend afscheid nemen van bewoners die achteruitgaan, sterven of ziek worden. Dagelijks ondervinden dat je de minst populaire bewoner van de groep bent, en ga zo maar door. Het geeft veel stress en het is ziekmakend. Het is onze verantwoordelijkheid iedere bewoner de (psychische) zorg te geven die hij nodig heeft. Zelfs wanneer gedrag kwetsend of ‘onuitstaanbaar’ is. Ook dan is onze nabijheid gewenst.
Ervaar in het theater wat dementie met jouw naaste of cliënt doet. En wij beloven je dat jouw omgang met dementie niet meer hetzelfde zal zijn.
Dag Mama is de veelgeprezen muziektheatershow over omgaan met dementie.
Je krijgt de krachtigste omgangsmethodiek in handen voor de mooiste momenten samen. Want er is nog zoveel mogelijk! Ontdek het nu in het theater. Herkenbaar, ontroerend en levensveranderend.
Dag Mama toert nog één keer door Nederland. Met wie ga jij?