Hoe de verzorgenden mevrouw Hartenman met dementie verlossen van haar kamptrauma

Suus staat met haar eeltige voetjes in het asfalt gebrand. Haar ogen dwalen af naar het jongetje op de grond, dat in bijna niks meer op haar broertje lijkt. Lijkbleek en bedolven onder honderden vliegen. Dikke zwarte vliegen.
‘Mees?’
Zijn buik is opgezet, zijn ogen staren naar de hemel. Opengesperd, net als die van de kleine pop Jeltje, die in zijn armen naast hem ligt. Met vrolijke zwarte kraaloogjes kijkt ze Suus aan.
‘Mees?’
Ze raakt hem aan en slaat de vliegen uit zijn gezicht. Het is koud. Zijn mond staat een beetje open, maar er komt geen geluid uit. Suus pakt het handje van Jeltje en grist het popje uit zijn armpjes. Ze drukt het stevig tegen zich aan en fluistert: ‘Je bent nu van mij.’ Dan legt ze haar hand in de hand van de vrouw die in bijna niks meer op haar moeder lijkt. Ze heeft geen billen, geen borsten en geen haar meer. Uitgemergeld en kaalgeschoren.
Haar moeder staart voor zich uit, terwijl vlaggen met rode stippen geweldloos om haar heen slaan. Ze kijkt naar vrouwen die als honden over de grond kruipen, naar de bruine en rode sappen die druppelen uit de lichamen van vrouwen die in de lucht hangen.

Jeltje lacht, en Suus fluistert in haar oor: ‘Je hoort nu bij mij.’
Ze staat op en loopt op haar tenen naar de deur. ‘Voorzichtig, opletten,’ spreekt ze zichzelf toe. Gisteren is het bijna misgegaan, waren ze haar te snel af, maar dit keer zal ze beter opletten.
Ze kijkt nog even achterom. Het voelt hier gek genoeg zo vertrouwd, op een verwrongen manier zo huiselijk dat ze soms even vergeet dat dit een plek is om te sterven. ‘Suus, ophouden, niet denken, doen!’
Ze zet haar voet voor de andere en voelt het bloed met geweld door haar aderen stromen. Het suist in haar hoofd. Haar hersenen beginnen steeds meer te bezwijken. Het is de zon. De zon die haar hersenen doet overkoken, vergaren, verjaren, bedaren, barbaren, wees gegroet, Heilige Moeder Maria, wees gegroet, Jezus zij met u. Met ú! U! Nu! In de houding. Buig. Buig. Rust! Houd op! Niet nu! Ze geeft zichzelf een klap in het gezicht, en dan nog een, tot er een straal bloed uit haar neus stroomt. Ze likt het op met haar tong.
Nog maar één stapje en dan heeft ze de deurklink vast. Ze telt tot drie. Lopen! Ze rent de weg op. Haar hart bonkt in haar keel, met haar hand veegt ze het zweet van haar voorhoofd. En net wanneer ze bij de bomen rechtsaf wil slaan, hoort ze stemmen. Ze worden luider en luider. Ze grijpt de houten staaf vast en zakt door haar knieën. Een warme straal loopt langs haar benen naar beneden.

‘Opstaan! Kom op, zwakkeling!’ Ze trekt zichzelf omhoog, maar glijdt dan uit over de lauwwarme, lichtbruine plas.
Even blijft ze liggen met haar hoofd op de harde grond. En dan doorboort een dodenmars van duizend vliegen haar trommelvliezen. Het gezoem wordt steeds harder en harder, het splijt haar hersenen in tweeën. Als een slang kronkelt ze over de vloer, terwijl ze met haar handen probeert haar hersenen tegen elkaar aan te drukken. Het bloed ramt tegen haar hersenpan.
Die geur, ze wordt kotsmisselijk en wil het uitschreeuwen: ‘Kentai! Kentai! Kentai!’
Ze houdt haar knieën vast en concentreert zich op het ritme van de stokken die al zoemend door de lucht gaan. Ze blijft doodstil liggen. Doodse stilte. De Dood. Doodsbang. Dan slaat haar hart over. Ineens weet ze het zeker: ze is dood! Ze knijpt zichzelf, overal. Elk plekje van haar naakte lichaam. Haar armen, buik, benen, wangen. Ze houdt haar handen voor haar gezicht en begint snel te bidden. ‘Moeder Maria, wees gegroet, wees gegroet. Jezus zij met u! Jezus zij met u, Moeder Maria, wees gegroet!’ Ze wiegt zichzelf heen en weer. Langzaam voelt ze de kracht weer terug haar lichaam in stromen. Voorzichtig staat ze op en zet haar ene voet voor de andere neer, terwijl ze zichzelf vastklampt aan de houten staaf. Ze loopt! Zij, Suus Hartenkamp, ze loopt! Ze lacht. Tranen rollen over haar wangen, terwijl vlaggen met rode stippen geweldloos om haar heen slaan.

DEMENTIE IN THEATER
DAG MAMA 1 & 2

ERVAAR IN HET THEATER WAT DEMENTIE MET JOUW NAASTE OF CLIËNT DOET. EN WIJ BELOVEN JE DAT JOUW OMGANG MET DEMENTIE NIET MEER HETZELFDE ZAL ZIJN.

Ze slaat de hoek om en gaat naar binnen. In de witte ruimte blijft ze staan en kijkt om zich heen. Witte kastjes, witte muren, witte lampen. Alles is wit. Ze trekt de kastjes stuk voor stuk open.En dan, eindelijk: koeken, rijst, brood, kaas, ham, worst, melk. Ze draait een fles open en zet hem aan haar mond. Melk drupt via haar mond over haar borsten op de grond. Dan grist ze het brood van de plank en klemt het onder haar linkerarm. Net wanneer ze zich om wil draaien hoort ze harde stemmen.
‘Daar is ze, in de keuken!’
Ze laat het brood uit haar handen vallen en schreeuwt het uit: ‘Kentai! Kentaaaaiiiiii!’ Ze wil vluchten, hard wegrennen, door de grond heen zakken.
Laarzen kletteren op de grond, iemand noemt haar naam: ‘Suus! Kijk naar mij!’
Suus schreeuwt het uit: ‘Mama, kom mij halen! Mamááá! Kom mij halen!’ Ze staart naar de hemel en valt met een klap op de grond.

We zitten in een kring en kijken elkaar aangeslagen aan.
De onderlip van Kimberley trilt. Ze zegt: ‘Ik neem het mee naar huis, ik slaap er slechter door. Sarah, ze lijdt en wij kunnen niks doen. We staan daar maar’. Ze slaat haar handen voor haar gezicht, terwijl haar collega Sharon een arm om haar heen slaat.
Ik voel mij waardeloos als behandelaar. Ik hoor hen te helpen, maar er is werkelijk niks dat ik kan zeggen of doen dat het leed van deze hulpverleners verzacht. Laat staan dat ik mevrouw Hartenkamp uit het kamp kan halen.
Goed, een paar keer per week loop ik met haar over de gang, al is het maar om mijn eigen geweten te sussen. We lopen langs de vissen, ze is op haar hoede en kijkt schichtig om zich heen. Soms kijkt ze even in de kom, ik ben gelukkig. Soms voert ze de vissen, ik ben gelukkig. Soms loopt ze met mij door de tuin, langs het traliewerk. Ze staart in de verte: weer opgesloten. En ik, ik heb geen uitleg. Soms eten we samen een ijsje op de bank in de tuin, terwijl er een mereltje op de tafel landt. Ze kijkt ernaar en ziet het wegvliegen. Naar de hemel. Soms zingen we samen een Indisch liedje. Maar veel vaker is er dat geluid van scherven, van kletterende stoelen en tafels. Van herinneringen die als kanonschoten uit het diepst van haar ziel worden afgevuurd. Mevrouw Hartenkamp gooit en slaat alles kapot. Ze wordt verscheurd door boosheid en verdriet.

Ik kijk door de kier van haar deur. Ze ligt opgekruld in de foetushouding op de vloer voor haar bed. Met haar handjes in vuistjes onder haar kin geklemd. Deze overlever. Ze ligt naakt aan mijn voeten en lijkt in niks meer op de vrouw die ze was toen ze het verpleeghuis een aantal jaar geleden betrok. Ze oogde modern met haar strakke spijkerbroek, witte T-shirt en halflange donkere haren in een staart. Werelds. Intelligent. Ze had ideeën om de afdeling te verbeteren. Veelal onuitvoerbaar, verre van realistisch. Maar ze dacht na over haar leefomgeving. Ze was betrokken.
En dus belegden we regelmatig een hoorzitting op de huiskamer, waarbij we vaak fictieve problemen inbrachten en mevrouw Hartenkamp om advies vroegen. Het waren momenten van verlichting. We gaven haar een eigen plek op de huiskamer. De vrouw die ooit zo had moeten vechten voor iedere vierkante centimeter in het kamp kreeg een eigen ‘Suus-stoel’, versierd met slingers en lampjes. Recht naast het aquarium en met uitzicht op de tuin.
Want wat hield ze van de vogels in de hemel, van de vissen in het water. We maakten haar verantwoordelijk voor hun welzijn. Iedere ochtend en avond voeren. Het was haar passie om alles in leven te houden. We kochten bloembollen en lieten haar met haar kleine handjes door de aarde gaan om nieuw leven te planten. We masseerden haar voeten en handen. We kochten warme vis op de markt. We kochten een knuffelhond; ze noemde hem Jeltje. En wat waren we blij toen haar ex-schoondochter plots na al die jaren weer in haar leven verscheen. Suus kon het niet geloven. Er was iemand die blijkbaar zoveel van haar gehouden had dat ze nu nog bij haar wilde zijn. Haar eigen dochters hadden bijna al haar geld opgemaakt, met grote schulden tot gevolg. Zie je, er was toch iemand in haar leven die haar niet was vergeten.
Misschien was dat wel haar grootste angst, vergeten worden. ‘Ik hou van je,’ zei ze vaak tegen je in het voorbijgaan. We lachten en pakten haar vast. ‘Wij nog meer van jou.’
We hingen haar vol met sieraden, lakten haar nagels en maakten complimenten over haar uiterlijk. Naakt zijn om gewassen te worden, vond ze verschrikkelijk. En dus kochten we een stapel witte T-shirts en douchten haar met een shirt aan. Het hielp, al was het maar voor even.
En wat hield ze van eten, althans het hébben van eten. Ze at zo snel als de wind die over de vlakte van het jappenkamp raasde. Wanneer ze klaar was met eten, stortte ze zich op de borden van haar medebewoners en plunderde de keukenkasten. Onder haar matras had ze een roversnest aangelegd om al het verzamelde eten te verstoppen. Dat lag al snel te bederven. Het werd een probleem. En dus besloten we rondom haar bord, op haar vensterbank, overal waar ze het maar kon zien, eten neer te leggen. Verpakt in folie en lang houdbaar. Regelmatig vulden we het roversnest aan. Het gaf haar rust om te weten dat, mocht ze ooit weer in een kamp terechtkomen, er genoeg eten was om in leven te blijven. Al was het maar voor even.
Maar toen het kamp haar weer kwam halen, smaakte alles naar poep. Brood smaakte naar poep, rijst smaakte naar poep, zelfs de warme vis smaakte naar poep. Ze wilde nauwelijks nog eten.
Ook de weg van de huiskamer naar het roversnest onder haar matras werd een lijdensweg. Overal zag ze naakte vrouwenlichamen bungelen, aan touwen, dood aan het plafond. We stonden erbij en keken ernaar. Afschuwelijk. Ze zeggen weleens dat mensen met dementie zelf minder lijden wanneer ze verder afdwalen in het proces. Maar niks is minder waar. We houden onszelf dat voor om maar niet te hoeven onderkennen dat het grootste leed zich voor onze ogen voltrekt en we niks kunnen doen om het te verzachten. Talrijke benaderingsplannen en medicamenten, het haalde op een gegeven moment niks meer uit. Bijna onhoorbaar gleed ze via een depressie in haar kamptrauma.
Nu ligt ze voor mijn voeten op de harde vloer. Ik zak naar de grond, noem haar naam en bid. ‘Wees gegroet, Heilige Moeder Maria, Jezus zij met u, Jezus zij met u, wees gegroet, Heilige Moeder Maria, wees gegroet.’ Ik ga naast haar liggen.
Dag lieve Suus.

Voetnoot: hoewel mijn interpretatie van de psychose van Suus Hartenkamp voortkomt uit mijn jarenlange ervaring met mensen met een psychose en gesprekken met Suus in het bijzonder, kan niemand echt in het hoofd van een ander kijken.
Daarom heb ik dit verhaal geschreven. Zodat haar verleden zich niet enkel beperkt tot één woord in haar dossier: jappenkamp.

Ervaar in het theater wat dementie met jouw naaste of cliënt doet. En wij beloven je dat jouw omgang met dementie niet meer hetzelfde zal zijn.

Dag Mama is de veelgeprezen muziektheatershow over omgaan met dementie.

Je krijgt de krachtigste omgangsmethodiek in handen voor de mooiste momenten samen. Want er is nog zoveel mogelijk! Ontdek het nu in het theater. Herkenbaar, ontroerend en levensveranderend.

Dag Mama toert nog één keer door Nederland. Met wie ga jij?